Omgeving van Hallum

Hallum is één van de grootste dorpen in de gemeente Noardeast-Fryslân met ca. 2800 inwoners. Onder Hallum vallen ook de buurtschappen Fiifhuzen en Hallumerhoek.

Hallum is een radiaal terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling op een kwelderrug is ontstaan. In de 11de eeuw is de zeedijk die ten noorden van de Ferwerderadeelster dorpen werd opgeworpen op de terp aangesloten. De Hallumer terp kwam daarbij geheel binnendijks te liggen. Die raakte aanvankelijk om het kerkhof vooral bebouwd aan de zuidwestzijde met de Hegebuorren en de Lytse Buorren en aan de noordzijde met de Grutte Streek en omgeving. Het waren enkele van de vele oude radiale paden.

Een greep uit de omgeving

  • Natuurgebied

    Op ca. 2 km vindt u de bekende buitendijkse polders (Werelderfgoed), dit mooie kweldergebied is in de winter het domein van duizenden ganzen die er overwinteren, bij springtij in combinatie met storm staan de kwelders zo nu en dan onder water. In de zomer graast er vee op deze waddenkwelders, dit prachtige vogelrijke gebied heeft de status “Natuurgebied”.

  • Waterwegen

    Hallum is gelegen aan open vaarwater met een jachthaven dat via de Hallumervaart in directe verbinding staat met de Dokkumer Ee.

  • Water in Hallum

    In de terpentijd was naar het oosten toe een uitgestrekt hoogveengebied. Dit kon tijdens overstromingen en hevige regelval veel water bergen. In de latere Middeleeuwen echter werd dit veen afgegraven (turf), waterberging was toen niet meer mogelijk.
    Het riviertje de Ie was toen nog niet één rivier van Leeuwarden tot Dokkum, want tussen Burdaard en Bartlehiem (zeer waarschijnlijk hoogste gedeelte van het veen) was geen verbinding. Het noorden van onze gemeente voerde zijn overtollig water af via Jannum bij het zgn. Smidshuis in de Ie. Het zuiden van de gemeente waterde af via de Koefeart en de Hijumerfeart op de Ie. Mogelijk ook langs Aldeleie via de Leistersyl in de Middelzee.

  • Het trekschip

    Er waren meerdere trekschepen in de vaart.
    Een trekschip van een snikke met in plaats van een mast een paal voor het trektouw. Er was een mogelijkheid om binnen te zitten; dit was echter een bedompte ruimte dankzij de rokende passagiers (kosten roef 35 ct, ruim 25 ct). Boven op de kajuit kon vracht meegenomen worden. Er moest gevaren worden met 2 personen. Eén roerganger/schipper en één paardenknecht (jager).
    Bovendien moesten ze: "3 schepen hebben, steeds zindelijk onderhouden, voorzien van roeven met daarin behorende matrassen en drie sterke en geschikte paarden" aldus één artikel van de 36, welke zijn opgemaakt te Leeuwarden en Ferwert, resp. 9 april en 28 maart 1827 en nog eens getekend (geapprobeerd) door de Gedeputeerde Staten 28 februari 1828.

  • Trekschip en het belang van de Hallumervaart

    Tegenover Langebuorren 31 (ligplaats trekschip) was op Langebuorren 22 het logement "De Valk". Hier konden de passagiers overnachten als ze in de winter over moeilijk begaanbare wegen naar Hallum kwamen om met het trekschip 's morgensvroeg te vertrekken naar Leeuwarden. Het Hallumer trekschip was namelijk het enige in onze gemeente en wijde omgeving dat een concessie verkregen had om passagiers te vervoeren (6 dagen in de week en 's winters op vrijdag zelfs 3 afvaarten: 5, 6 en 7 uur). De bezittingen (paarden, snikken en stalruimte) en de concessie waren in 6 aandelen verdeeld.  In 1868 was een aandeel nog f 6.000,00 waard, maar de tijden veranderden.

    De eerste concurrent van het trekveer was de stoomboot Prins Hendrik; op 17 augustus 1869 was de eerste afvaart. Dit viel echter tegen. De stoommachine maakte in tegenstelling tot het trekschip teveel lawaai en de mensen waren er bang voor. Kort gezegd: ze waren er nog niet 'rijp' voor. In 1871 werd de dienst gestaakt.

    De tweede aanslag op het trekschip was in 1874. Toen werd concessie verleend aan de trekschipper voor de stoomboot "De Reserve" (8 pk). Dit was ook geen succes. De passagiers gingen liever met het trekschip.

    Op het eind van de 19e eeuw was het toch echt gebeurd met het trekschip. De trein was in opkomst, maar de eigenaren van het trekveer probeerden het nog een keer met een stoomboot, namelijk " De Lucifer". Schippers waren o.a.. Jouke Zijlstra, Sietse Borger en de machinist Postma. Ook dit hield niet lang meer stand, omdat de trein 'it lokaaltsje' in 1901 een te grote concurrent bleek. Met de trein binnen een half uur in Ljouwert, terwijl het trekschip er uren over deed, nl. ongeveer 2 1/2 uur (dit stond ook al in de voorschriften artikel 21: Zij zullen de reis telkens in 2 1/2 moeten doen, tenware zulks uit hoofde van ijsgang of storm ondoenlijk mogt worden bevonden). De stoomboot had de helft van de tijd (van het trekschip) nodig.
    Jouke Zijlstra en later zijn zoon Rikele hielden de vrachtdienst met de "Aurora" nog vol tot aan de jaren 50/60 van de vorige eeuw.
    Dan nog enkele data over het dempen van de korte vaart (nu Gedempte Haven). In de oorlog 40/45 was het eind van de korte vaart tot bakkerij Andele Hellema al niet meer bevaarbaar. Dit gedeelte is in 1948 gedempt tot aan de Mounebuorren en enkele jaren later het laatste stuk tot beschuitfabriek Van der Meulen. In 1959 is de haven verbreed en de bocht bij de brug verruimd.
    De grond die daarbij vrij kwam is o.a. gebruikt om het laatste stuk van de gracht van de Offingaburg bij de Mennistenkerk te dempen.